In Nederland zijn diverse schuldeisers te identificeren, namelijk preferente schuldeisers, concurrente schuldeisers, achtergestelde schuldeisers, pand- en hypotheekhouders en andere zekerheidshouders.
Artikel 3:279 BW bepaalt dat pand- en hypotheekhouders voorrang hebben op andere voorrechten, tenzij de wet anders aangeeft. Daarnaast ontstaan er na het uitspreken van het faillissement/surseance boedelschulden, welke voorrang hebben op alle andere schuldeisers. Deze bedoelschulden kunnen dan weer opgedeeld worden in superboedelschulden, kosten executie en vereffening, preferente boedelschulden en concurrente boedelschulden.
In het geval van een faillissement, dan dienen schuldeisers in de navolgende volgorde betaald te worden: (1) Superboedelschulden, (2) kosten executie en vereffening, (3) preferente boedelschulden, (4) concurrente boedelschulden, (5) preferente schuldeisers, (6) concurrente schuldeisers en (7) achtergestelde schuldeisers.
Pand- en hypotheekhouders en andere zekerheidshouders kunnen hun rechten uitoefenen als ware er geen faillissement, tenzij de wet anders bepaalt.
Reageer op dit bericht