De Critical Accounting Theory (CAT) is feitelijk een verzamelnaam van alle (kritische) theorieën, of perspectieven, die onderdeel uitmaken van Critical Accounting. In essentie gesteld bevraagt en levert de CAT kennis van de onderliggende sociale relaties met betrekking tot accounting en stelt de CAT dat accounting, zoals het wordt toegepast vanuit het dominante wetenschapspositivisme, de ongelijke distributie van macht, welvaart en sociale status binnen het kapitalistische bestel in de hand werkt, omdat accounting doelstellend, procesmatig en consistent voordeel toewijst aan diegene die in control of capital is (Annisette, Cooper & Gendron, 1990; Gaffikin, 2006; Lehman, 2005). Accounting is derhalve niet neutraal en als gevolg hiervan ondermijnt het stelselmatig posities van anderen (ofwel personen en/of organisaties die niet over kapitaal bezitten). De CAT verwerpt dan ook het kapitalisme en stelt dat accounting in dit verband niet alle informatie prijsgeeft over wat er werkelijk gaande is in de maatschappij. De legitimiteitstheorie, een theorie welke stelt dat een organisatie/bedrijf haar bestaansrecht dankt aan de maatschappij en daarom rekening dient te houden met economisch handelen, naleven van wet- en regelgeving en het nastreven van legitimiteit, welke met voorgenoemde samenhangt, wordt door de CAT dan ook volledig verworpen, omdat zij stelt dat veelal onduidelijk is of een bedrijf/organisatie wel doet wat ze beweerd en in veel gevallen slechts informatie verstrekt met de intentie om goed over te komen (Lehman, 2005). Het legitimeren van bedrijfshandelingen door middel van accounting draagt in dit verband dan ook niet bij aan de legitimiteit van organisaties. In dit kader stelt de CAT ook dat Corporate Social Responsability (CSR) gerelateerde verslaggeving meer schade veroorzaakt dan goed doet, omdat het de indruk wekt dat sprake is van maatschappelijke bezorgdheid en dat men wil veranderen, maar dit feitelijk niet tot uiting komt in (intern) gedrag, laat staat in maatschappelijke structuren (extern) (Gaffikin, 2006).
De karakteristiek van Critical Accounting wordt samengevat door Laughin, welke als één van de pioniers op dit gebied wordt gezien, die stelt dat (1) accounting altijd contextueel is en dat accounting altijd sociale, politieke en economische consequenties heeft. Voorts (2) zoekt het toewijding, inhoudende consistent acties ondernemen teneinde de toepassing van accounting, en dus het beroep van accountant, te verbeteren. Verder (3) gaat het bij accounting altijd over zowel micro, meso- als macroniveau en (4) is accounting interdisciplinair en betrekt hierin non-economische disciplines zoals filosofie, geschiedenis, psychologie en sociologie (Haslam & Sikka, 2016, p.123; Gaffikin, 2006, p.10).
Fundament van de CAT
De CAT stamt feitelijk af van de Critical Theory (CT) welke de sociale hegemonie bevraagt en zich kenmerkt door een sterke focus op filosofische grondslagen van de sociale wetenschappen. De CT is afkomstig van de Frankfurter Schule waarbij Horkheimer, Adorno, Marcuse, en in een later stadium Habermas, de meest fundamentele vertegenwoordigers zijn (Gaffikin, 2006, p. 9). De perspectieven van voorgenoemde vertegenwoordigers binnen de CT variëren, omdat haar vertegenwoordigers afkomstig zijn uit verschillende disciplines en niet altijd voortbouwden op elkaars perspectieven. Zo betekent de CT bij Horkheimer en Adorno het handhaven van Marxistische uitgangspunten en dat de theorie consistent geënt dient te zijn op een betere samenleving. De CT vanuit Habermas daarentegen gezien, verwerpt het historisch materialisme van Marx en vervangt dit door zijn Theorie des kommunikativen handels (Knoops, 2010 p.258). Ondanks de verschillen vanuit de CT gezien, zetten zij zich allen af tegen positivistische benaderingen, ofwel het verwerpen van logisch empirisme dat gekenmerkt wordt door enkel hetgeen aanvaarden wat zintuiglijk waargenomen en vastgesteld kan worden. Zij zetten zich derhalve af tegen de traditionele theorieën, ofwel natuurlijke wetenschappen, die de afgelopen tweehonderd jaar de sociale wetenschappen hevig hebben beïnvloed met het positivisme, en nog altijd dominant is (Gaffikin, 2006, p.2). Het gevolg van voorgenoemde is een overheersend postmodern-verlichtingsdenken voor het ontwikkelen van kennis door middel van methodologieen op basis van natuurlijke wetenschappen; ofwel kennis baseren op empirisme, uiteengezet in ‘theorie-vrije observaties’ die vervolgens een objectieve waarheid construeren (Ibid). De CT stelt dat er verschillende dimensies, zoals culturele, historische, politieke en linguïstische factoren ten aanzien van kennis hierdoor stelselmatig niet zijn gezien, genegeerd of zijn afgedaan (Ibid). Volgens de CT is het gevolg hiervan dat het streven om de natuur te beheersen ertoe leidt dat de mens beheerst wordt door tegenovergestelde krachten vanuit een ´onbegrepen´ natuur (Stanford, 2016). Voorts stelt de theorie, als gevolg van het positivistisch denken, in essentie dat mensen in de hedendaagse samenleving worden beheerst door instrumentele rede, inhoudende het niet spreken over doelen die worden nagestreefd, maar enkel over middelen die efficiënt en doelmatig dienen te worden aangewend. Marcuse stelt in dit verband dan ook dat mensen in een schijnwerkelijkheid leven; de consumptiemaatschappij sust mensen in slaap, wakkert constant onwerkelijke behoeften aan en reduceert het vermogen van burgers om kritisch te denken. Alhoewel burgers beschikken over keuzevrijheid, worden de burgers in toom gehouden door het onderdrukkend systeem (Ibid). De CT kent hoofdzakelijk als doelstelling het niet alleen verklaren van de werkelijkheid, maar deze ook te veranderen om onrechtvaardigheid, dwang, ongelijkheid en overheersing welke verband houden met het kapitalisme te reduceren. Voorgaande kernopvattingen worden dan ook door accountingtheoretici geprojecteerd op accounting. Een tweetal perspectieven, of effectief stromingen te noemen, zijn uiteindelijke geamalgameerd tot kritische accounting perspectieven (CAT), namelijk de orthodox Marxistische School waardoor sociaal theoretici zijn beïnvloed en de CT van de Frankfurter Schule zelf (Giffikin, 2006). Omdat kritische perspectieven vanuit de CAT door het orthodox Marxisme en de CT van Habermas zijn geconstrueerd, worden dan ook de (wetenschaps)filosofische veronderstellingen hiervan onderzocht.
Wetenschapsfilosofische veronderstellingen
Ten aanzien van de ontologie (zijnsleer) wordt bij Marx werkelijkheid bezien in materiële structuren, zoals productiekrachten en productieverhoudingen, met intrinsieke tegenstellingen welke uiteindelijk tot radicale veranderingen in het systeem als geheel leiden (Knoops, 2010, p. 56). Deze opvatting komt tot stand door een aantal onderliggende overtuigingen, namelijk dat de werkelijkheid zich dialectisch ontwikkelt, inhoudende dat verschijnselen gezien moeten worden in het licht van een groter deel (deel-totaliteitsverhouding), omdat verschijnselen aan het licht geraken doordat ze onderdeel uitmaakt van een groter geheel. Omdat het verschijnsel zowel zichzelf als de tegenstelling is (dialectisch materialisme), kan het bestaan van elk afzonderlijk verschijnsel slechts begrepen worden door verandering te bestuderen alsook door middel van reconstructie van veranderingsprocessen (Knoops, 2010, p. 57). Sociale structuren worden in dit verband dan ook gezien als objectieve praktijken daar die door mensen worden geproduceerd en veranderd, en dat betekent dat de maatschappij niet onafhankelijk van menselijke activiteiten beschouwd kan worden. Laatst genoemde betekent dan ook concreet dat hier de opvatting geldt dat de sociale werkelijkheid door de mens subjectief gecreëerd is, maar wel objectief aanwezig is (Ibid). Voorgenoemde heeft invloed op de gehanteerde methodologie, en logischerwijs op de rol van de onderzoeker, en dat betekent dat de Cartesiaanse scheiding tussen subject en object wordt afgewezen (Ibid). Voorts geldt de opvatting dat, of het nu om de maatschappij of het individu gaat, de (historische) mogelijkheid bezit om te ontwikkelen welke wordt ingegeven door dialectische ontwikkeling, echter worden mogelijkheden tot zelfrealisatie ingeperkt als gevolg van het overheersende systeem, leidende tot wat Marx ‘vervreemding’ noemt. Marx gaat hierbij uit van constructen die in ons bewustzijn zijn ingebed en dat overheersing gerealiseerd wordt door regels welke sociale contacten, eigendomsverhoudingen alsook verdeling van welvaart in sterke mate bepalen (Knoops, 2010 p.56). Ten aanzien van de epistemologie (kennisleer), betekent dit binnen het Orthodox Marxisme dat wetenschappelijke verklaringen als toereikend worden aangemerkt wanneer ze afhankelijk van de context en historisch bepaald zijn (Knoops, 2010, p.57). Wetenschap richt zich in dit verband dan ook in sterke mate op het verstehen als het gaat om de wijze waarop machthebbers de macht trachten te behouden, en de spanningen die hiermee gepaard gaan, en dat betekent derhalve dat onderzoek te allen tijde gezien dient te worden in het licht van maatschappelijke context en is als zodanig a priori politiek. De totaliteit dient dan ook uitsluitend vanuit historische context te worden bestudeerd (Knoops, 2010, p.58).
In de CT van Habermas wordt allereerst fundamenteel onderscheid gemaakt tussen objectiviteit en waarheid enerzijds, en anderzijds tussen het systeem en de leefwereld.
Objectiviteit wijst naar ervaringen of gewaarwordingen wanneer deze intersubjectief kunnen worden gedeeld en dat betekent dat het experimenteel reproduceerbaar dient te zijn (Knoops, 2010, p.58). Waarheid verwijst in dit verband naar uitspraken, en de waarheid of onwaarheid daarvan is in sterke mate afhankelijk van onderlinge overeenstemming van subjecten aangaande de geldigheid van interpretaties en theorieën die hieraan vooraf gaan (Ibid).
Het systeem betreft het macroniveau zoals de economie en het politieke systeem, en de leefwereld betreft het domein waarbinnen mensen hun leven vormgeven en direct onderling contact een rol speelt (Knoops, 2010 p.59). Voorgenoemde punten vormen feitelijk netwerken en interfereren met elkaar, of anders gesteld; er is sprake van een voortdurende wisselwerking. Met name de begrippen leefwereld en het systeem zijn afgeleid van Marxistische uitgangspunten, maar zoals eerder aangehaald wijst Habermas het historisch materialisme van Marx af en stelt effectief daarvoor in de plaats zijn Theorie des kommunikativen handels. Deze communicatietheorie legt feitelijk structuren bloot en communicatieve rationaliteit, en dus taal, geldt feitelijk als bindmiddel. In zijn theorie wordt hoofdzakelijk de vraag gesteld op welke wijze handelingen van mensen op elkaar kunnen worden afgestemd binnen de maatschappij en onderlinge afstemming van handelingsoriëntaties door betrokkenen geldt als communicatief handelen (Knoops, 2010 p.58). Wanneer een actor een taalhandeling verricht wordt er aanspraak gemaakt op een aantal zaken, namelijk op waarheid, juistheid en waarachtigheid en gaat het dus om geldigheidsaanspraken. Hierbij wordt door Habermas een brede rationaliteitopvatting gehanteerd, waarbij voorgenoemde punten als equivalent worden beschouwd. Voorts geldt dat wanneer een actor een taalhandeling verricht de voorwaarde moet gelden van een ‘ideale gesprekssituatie’, inhoudende dat betrokkenen in staat worden gesteld om waarheid, juistheid en waarachtigheid ter discussie te stellen om vervolgens consensus te realiseren als het gaat om de definieerde werkelijkheid. Overeenstemming over de gedefinieerde werkelijkheid verwijst dus niet enkel naar objectieve werkelijkheid, maar ook naar gemeenschappelijk geïnterpreteerde normen en het aanvaarden van de waarachtigheid van uitingen door betrokkenen, dat vervolgens weer effectueert binnen de leefwereld (Ibid). Het realiseren van begrip en consensus in dit verband is voor Habermas a priori rationeel en hij gaat uit van de consensustheorie wat betreft waarheid. Habermas stelt echter ook dat coördinatie kan plaatsvinden door middel van strategisch handelen, echter vindt dit plaats via de effecten van handelingen (het systeem). De relatie tussen voorgenoemde, ofwel de leefwereld en het systeem, wordt echter bepaald door handelingscoördinerende media zoals geld en macht. Volgens Habermas schuilen hier gevaren, daar handelingscoördinerende media als systeemmechanisme de leefwereld (kunnen) kolonialiseren en de coördinatie van het communicatieve handelen teniet doen (Ibid). Voorts waarschuwt hij dat handelingen zich niet mogen beperken tot doelrationeel handelen, omdat het realiseren van begrip op gronde van gefundeerde argumentuitwisseling als uitgangspunt geldt, en dus moet communicatief handelen als primair worden beschouwd. Als laatste punt kan in dit verband worden gesteld dat de theorie geënt is om tot ‘betere’ systemen te komen die zich dus niet enkel beperkt tot het technische, maar ook het sociale betrekt en als zodanig betere leefomstandigheden nastreeft. Hierin wordt dus getracht consensus te ontwikkelen, normen,waarden en cultuur te converteren en wordt uitgegaan dat waardevrije wetenschap geenszins mogelijk is (Knoop, 2010 p.59).
Slotsom
Geconcludeerd kan worden dat de CAT een verzamelnaam betreft van alle (kritische) theorieën, of perspectieven, die onderdeel uitmaken van Critical Accounting. Hierbij wordt uitgegaan van de perspectieven van de CT, in het bijzonder perspectieven van Marx en Habermas. Die perspectieven worden vervolgens geprojecteerd op accounting.
Interessant aan voorgenoemde is dat er feitelijk een nieuw fundament wordt gelegd als het gaat om in welk licht accounting gezien moet worden. De theorie stelt in essentie dat accounting is wat accountants doen. De karakteristieken zoals verstrekt door Laughin maken tevens helder wat accounting zou moeten zijn, en dus hoe een accountant het beroep moet zien en uitvoeren, namelijk de toepassing van accounting evalueren en ontwikkelen, contextueel opereren, het sociale aspect (h)erkennen en interdisciplinair te werk gaan. In het licht van Habermas gezien betekent dit dus minder doelrationeel handelen (secundair) en meer communicatief handelen (primair). Maar wat de CAT betekent voor het curriculum of voor de accounting in meer praktische zin, ofwel de dagelijkse werkzaamheden in de praktijk, blijft onduidelijk. Dit geldt ook voor disciplines die, direct dan wel indirect, met accounting samengaan.
De CAT kan in dit kader dan ook worden opgevat als een aanzet tot debat en een theorie in ontwikkeling.
LITERATUUR
- Arrington, C. Puxtry, A. (1991). Accounting, Interests, and Rationality: A Communicative Relation. Critical Perspectives on Accounting, No. 1, p. 117 – 144.
- Annisette, M. Cooper, C., Gendron, Y. (1990) .Critical Perspectives On Accounting.
United Kingdom: Academic Press - Bohman, J. (2005). Critical Theory. Gevonden op 10 mei 2017 op
http://plato.stanford.edu/entries/critical-theory/ - Dillard, J. (1991). Accounting as a Critical Social Science. Accounting, Auditing & Accountability Journal, Vol. 4, No. 1, pp. 8 – 28
- Gaffikin, M. (2010). Being Critical in Accounting. International Review of Business Research Papers Volume 6. Number 5: Australia
- Knoops. C. (2010) Verslaggevingstheorieen: Een wetenschapsfilosofische analyse.
Rotterdam: Erasmus School of Economics - Laughlin, R. (1987). Accounting Systems in Organisational Contexts: A Case for Critical Theory. Accounting, Organizations and Society, Vol. 12, No. 5, p. 479 – 502.
- Lehmann, J. (2009). The daunting challenges of globalization and the power of individuals in cross-stakeholder networks for a humanistic face of globalization.In Pirson,M, Kimakowitz,E,Spitzeck,H, Amann,W, Khan.S, Nida-Rümelin. J. Humanism In Business – Towards A Paradigm Shift? [EPub], New York: Cambridge University Press
- Lohd, S. Gaffikin, M. (1997). Critical Studies in Accounting Research, Rationality and Habermas: A Methodological Reflection. Critical Perspectives on Accounting, No. 8, p. 433 – 474.
Reageer op dit bericht