De keuze van een juiste groeistrategie is een kernvraagstuk binnen de strategische managementliteratuur. Eén van de modellen die organisaties hierin ondersteunt, is de Grand Strategy Matrix (Pearce & Robinson, 1991). De matrix biedt een gestructureerd kader voor het selecteren van strategieën op basis van concurrentiepositie en marktgroei.
In dit artikel worden de grondslagen, toepassingsmogelijkheden, uitleg van de kwadranten van de matrix uiteengezet alsook worden de kanttekeningen die geplaatst kunnen worden bij de matrix weergeven.
Grondslagen van de Grand Strategy Matrix
De Grand Strategy Matrix is ontwikkeld vanuit de behoefte om organisaties te positioneren op basis van twee essentiële variabelen: interne sterkte (concurrentiepositie) en externe aantrekkelijkheid (marktgroei). Deze tweedimensionale benadering is gebaseerd op eerder werk zoals de Ansoff Matrix (Ansoff, 1957) en de BCG-matrix (Henderson, 1970), echter hebben Pearce en Robinson (1991) deze modellen uitgebreid uit door direct strategische opties aan elk kwadrant te koppelen.
De matrix rust op twee theoretische fundamenten:
- Resource-Based View (RBV): Organisaties met sterke interne resources kunnen competitief voordeel behalen (Barney, 1991).
- Industrieel-organisatorische theorie (IO-theorie): Marktomstandigheden beïnvloeden de strategische mogelijkheden van een organisatie (Porter, 1980).
Door beide perspectieven te combineren, tracht de Grand Strategy Matrix een balans te vinden tussen interne capaciteiten en externe marktkansen.

Uitleg van de Grand Strategy Matrix
De matrix bestaat uit vier kwadranten die ontstaan door twee assen:
- De verticale as meet de groeisnelheid van de markt.
- De horizontale as meet de sterkte van de concurrentiepositie.
Hieruit ontstaan vier kwadranten die elk een andere strategische oriëntatie vereisen (Pearce & Robinson, 1991).
Kwadrant I: Sterke concurrentiepositie en snelle marktgroei
Organisaties in dit kwadrant bevinden zich in een ideale situatie. Zij opereren in aantrekkelijke markten en beschikken over sterke interne capaciteiten. Aanbevolen strategieën zijn:
- Marktpenetratie: Vergroten van marktaandeel binnen bestaande markten.
Productontwikkeling: Ontwikkelen van nieuwe producten voor bestaande klanten. - Marktontwikkeling: Bestaande producten introduceren in nieuwe markten.
Deze organisaties worden aangemoedigd om agressief te investeren om hun leiderschapspositie te behouden en uit te breiden (David, 2017).
Kwadrant II: Zwakke concurrentiepositie en snelle marktgroei
Hoewel de markt gunstige vooruitzichten biedt, beschikken deze organisaties over een zwakke concurrentiepositie. Strategische opties omvatten:
- Herstructurering: Verbeteren van interne processen en prestaties.
- Marktontwikkeling: Nieuwe markten aanboren waar concurrentie minder intens is.
- Productontwikkeling: Producten verbeteren om concurrentiekracht te herstellen.
Hier is snelheid essentieel om achterstanden ten opzichte van concurrenten te verkleinen (Hill, Jones, & Schilling, 2014).
Kwadrant III: Zwakke concurrentiepositie en trage marktgroei
Organisaties in Kwadrant III verkeren in een precaire positie. Zowel intern als extern zijn de vooruitzichten ongunstig. Aangeraden strategieën zijn:
- Kostenleiderschap: Maximaal reduceren van kosten om marges te beschermen.
- Desinvestering: Afstoten van verlieslatende onderdelen.
- Liquidatie: Indien geen herstel mogelijk is, volledige beëindiging van activiteiten.
Volgens Johnson, Scholes en Whittington (2017) is overleving hier vaak belangrijker dan groei.
Kwadrant IV: Sterke concurrentiepositie en trage marktgroei
Hoewel de markt stagneert, beschikken deze organisaties over sterke middelen. Ze worden geadviseerd om te:
- Diversificeren: Investeren in nieuwe producten of markten.
- Innoveren: Ontwikkelen van geheel nieuwe waardeposities buiten het bestaande marktsegment.
Kim en Mauborgne (2015) wijzen erop dat het creëren van “blue oceans” — nieuwe marktruimtes zonder concurrentie — een logische stap is voor bedrijven in dit kwadrant.
Toepassing van de Grand Strategy Matrix
De praktische toepassing vereist vijf stappen:
- Marktgroeianalyse: Analyseren via PESTEL, sectorrapporten of groeipercentages.
- Concurrentieanalyse: Beoordelen van marktaandeel, merksterkte, operationele efficiëntie (bijvoorbeeld via SWOT- of VRIO-analyse).
- Positionering: Plaatsen van de organisatie in het juiste kwadrant.
- Strategiekeuze: Selecteren van de aanbevolen strategieën passend bij het kwadrant.
- Monitoring: Regelmatig herzien vanwege veranderende marktomstandigheden (Teece, 2007).
Welke kanttekeningen kunnen worden geplaatst bij de Grand Strategy Matrix?
-
Simplificatie versus complexiteit
Hoewel de eenvoud van de matrix aantrekkelijk is, bekritiseren Hill, Jones en Schilling (2014) haar onvermogen om complexe realiteiten volledig te vangen. Johnson et al. (2017) stellen dat organisaties hierdoor essentiële externe en interne nuances kunnen missen. -
Vage operationalisatie
De begrippen “marktgroei” en “concurrentiepositie” zijn contextafhankelijk en lastig uniform te meten (David, 2017). Hierdoor kunnen organisaties verkeerd gepositioneerd raken binnen de matrix. -
Statische benadering
De matrix biedt slechts een momentopname. Volgens Teece (2007) moeten bedrijven echter dynamische capaciteiten ontwikkelen om strategieën voortdurend te herzien en aan te passen aan nieuwe omstandigheden. -
Beperking van strategische creativiteit
Kim en Mauborgne (2015) bekritiseren traditionele modellen zoals de Grand Strategy Matrix omdat ze vooral gevestigde concurrentiemechanismen versterken, en minder ruimte laten voor radicaal nieuwe marktcreatie. -
Verwaarlozing van interne hulpbronnen
De Grand Strategy Matrix kijkt onvoldoende naar unieke, moeilijk imiteerbare interne hulpbronnen, die volgens Barney (1991) juist bepalend zijn voor duurzame concurrentievoordelen. - Risico op tunnelvisie
Mintzberg (1994) waarschuwt dat strikte toepassing van dergelijke modellen kan leiden tot strategische rigiditeit en blindheid voor onverwachte kansen buiten de matrixopties.
De Grand Strategy Matrix biedt een overzichtelijke methode om strategische keuzes te structureren, met name in relatief stabiele en voorspelbare marktomgevingen. Echter, in complexe, dynamische sectoren schiet de matrix tekort. De literatuur toont aan dat organisaties die deze matrix toepassen, zich bewust moeten zijn van haar beperkingen: simplificatie van realiteit, vage begripsvorming, statisch karakter, en het risico op tunnelvisie.
Een verstandig gebruik vereist daarom een combinatie met aanvullende modellen zoals de Resource-Based View, PESTEL-analyse, Porter’s Five Forces en Blue Ocean Strategy, evenals voortdurende aanpassing aan veranderende omstandigheden.
LITERATUUR
- Ansoff, H. I. (1957). Strategies for Diversification. Harvard Business Review, 35(5), 113–124.
- Barney, J. (1991). Firm resources and sustained competitive advantage. Journal of Management, 17(1), 99-120.
- David, F. R. (2017). Strategic Management: Concepts and Cases: A Competitive Advantage Approach (16e editie). Pearson.
- Henderson, B. (1970). The Product Portfolio. Boston Consulting Group Perspectives, No. 66.
- Hill, C. W. L., Jones, G. R., & Schilling, M. A. (2014). Strategic Management: Theory: An Integrated Approach. Cengage Learning.
- Johnson, G., Scholes, K., & Whittington, R. (2017). Exploring Strategy: Text and Cases (11e editie). Pearson.
Kim, W. C., & Mauborgne, R. (2015). Blue Ocean Strategy: How to Create Uncontested Market Space and Make the Competition Irrelevant (uitgebreide editie). Harvard Business Review Press. - Mintzberg, H. (1994). The Rise and Fall of Strategic Planning: Reconceiving Roles for Planning, Plans, Planners. Free Press.
- Pearce, J. A., & Robinson, R. B. (1991). Strategic Management: Formulation, Implementation, and Control. Irwin.
- Porter, M. E. (1980). Competitive Strategy: Techniques for Analyzing Industries and Competitors. Free Press.
- Teece, D. J. (2007). Explicating dynamic capabilities: the nature and microfoundations of (sustainable) enterprise performance. Strategic Management Journal, 28(13), 1319–1350.
Reageer op dit bericht