Mensink (1985) heeft een relatief eenvoudig model ontwikkeld welke normovertredend gedrag in arbeidsorganisaties beschrijft. Dit model bestaat uit een tweetal assen: de ernst van de normovertreding, en de verwevenheid )(van de normovertreding) met de organisatiecultuur. Voorgenoemde leidt tot de navolgende typeringen van een vijftal basisvormen van normovertredend gedrag:
Toelichting
1.1: Rommelen: dit gaat over kleine zonden, relatief beperkt voorkomend, zoveel mogelijk geheimhouden. Te denken valt hierbij aan dingen voor jezelf doen in de baas zijn tijd.
1.9: Informele gewoonten: dit betreft de algemeen voorkomende, maar niettemin afwijkende gedragingen. Te denken valt aan het frequent openlijk overtreden van veiligheidsvoorschriften, grijs ziekteverzuim, discriminerende uitlatingen en dergelijke.
5.5: Riskante gedragingen: hierbij valt te denken aan het aannemen van geschenken of vertrouwelijke informatie prijsgeven.
9.1: Zwendel en fraude: dit betreffen incidentele maar ernstige overtredingen zoals het aannemen van steekpenningen.
9.9: De immorele organisatie: dit betreft de insteek dat organisatiedoelstellingen uitsluitend bereikt kunnen worden wanneer juridische en morele regels worden overtreden.
Het model van Mensink legt slechts een verband tussen de ernst van de overtreden en de verwevenheid met de organisatiecultuur, echter niet met andere factoren. Een contingentieperspectief leert echter dat vier clusterfactoren verantwoordelijk kunnen zijn voor een in moreel opzicht niet-optimale organisatie, en derhalve normovertredend gedrag of in moreel opzicht niet-optimaal functioneren in de hand werken. Het gaat hier concreet om factoren inzake de omgeving, de strategie, de structuur en de cultuur van de organisatie.
Literatuur
Mensink, J.C.M., Deviant gedrag in arbeidsorganisaties. Personeelbeleid, 21, 1985/4, 136-140.
Mensink, J.C.M., Zelfmanagement in lerende organisaties. Een kwestie van faciliteren en stimuleren. Deventer, Kluwer Bedrijfswetenschappen/NVP, 1994.
Reageer op dit bericht