HRM Kennismanagement Modellen

HILO-model van Gagné

Het HILO-model, ook bekend als het Hierarchical Inference and Learning Organization-model, is een educatief ontwerpkader dat is ontwikkeld door Robert Gagné. Het biedt een gestructureerde benadering voor het ontwerpen en presenteren van lesmateriaal, waarbij geleerd wordt van eenvoudige concepten naar complexere concepten. Het HILO-model is gebaseerd op de cognitieve theorie van leren en benadrukt de progressieve opbouw van kennis en vaardigheden.

Het HILO-model is ontstaan uit de overtuiging dat het leren het meest effectief is wanneer het plaatsvindt in een geleidelijke en gestructureerde volgorde, waarbij studenten stap voor stap complexere concepten en vaardigheden verwerven. Het model benadrukt dat leren niet alleen draait om het verwerven van feitelijke kennis, maar ook om het ontwikkelen van cognitieve vaardigheden, zoals het herkennen van patronen, het oplossen van problemen en het toepassen van concepten in verschillende contexten.

Het HILO-model bestaat uit vijf niveaus van cognitieve complexiteit, die elk een specifiek aspect van leren en denken vertegenwoordigen. Deze niveaus vormen een hiërarchische structuur waarbij elk niveau voortbouwt op het voorgaande niveau. Hieronder volgt een gedetailleerde beschrijving van elk niveau:

  1. Niveau 1: Signaal leren
    Op dit niveau leren studenten eenvoudige associaties tussen stimuli en responsen. Het gaat om het herkennen en reageren op een enkele stimulus. Dit niveau is gebaseerd op de stimulus-responspsychologie, waarbij de focus ligt op het conditioneren van gedrag. Een voorbeeld hiervan is het herkennen van kleuren, vormen of geluiden en het begrijpen van de betekenis ervan. Het doel is om de basisassociaties te leggen tussen stimuli en de juiste respons.

  2. Niveau 2: Stimulus-Respons leren
    Op dit niveau worden meerdere stimuli en responsen gecombineerd. Studenten leren verschillende stimuli te herkennen en de juiste responsen ermee te associëren. Het gaat om het begrijpen van de verbanden tussen stimuli en responsen. Dit niveau bouwt voort op het eerste niveau door de complexiteit van de associaties te vergroten. Bijvoorbeeld, studenten kunnen leren verschillende symbolen te herkennen en begrijpen welke acties daaraan gekoppeld zijn.

  3. Niveau 3: Chaining
    Bij dit niveau leren studenten een reeks van stimuli-responsverbindingen. Ze leren de volgorde van stappen te volgen om een complexe taak uit te voeren. Dit niveau richt zich op sequentieel denken en het begrijpen van opeenvolgende acties. Het gaat om het begrijpen van de relatie tussen meerdere stimuli en responsen en het kunnen uitvoeren van een reeks acties in de juiste volgorde. Bijvoorbeeld, studenten kunnen leren procedures of processen te volgen waarbij elke stap afhankelijk is van de vorige.

  4. Niveau 4: Verbale associatie
    Dit niveau houdt zich bezig met het leren van concepten en het associëren van deze concepten met verbale taal. Studenten leren abstracte begrippen te begrijpen en toe te passen door middel van taal. Het gaat om het kunnen verklaren en toepassen van kennis met behulp van woorden en taal. Dit niveau bouwt voort op het vorige niveau door studenten in staat te stellen concepten te begrijpen en te communiceren met behulp van verbale taal. Bijvoorbeeld, studenten kunnen leren wetenschappelijke concepten te begrijpen en kunnen uitleggen hoe ze worden toegepast.

  5. Niveau 5: Meervoudige discriminatie leren
    Op dit hoogste niveau leren studenten complexe concepten te begrijpen en toe te passen in verschillende situaties. Ze leren subtiele verschillen tussen stimuli te herkennen en toegepaste kennis in nieuwe contexten toe te passen. Dit niveau vereist geavanceerd cognitief denken en het vermogen om abstracte concepten te begrijpen. Studenten moeten in staat zijn om verschillende stimuli te onderscheiden en de relevante concepten toe te passen in verschillende situaties. Bijvoorbeeld, studenten kunnen leren patronen te herkennen, logica toe te passen en problemen op te lossen in verschillende scenario’s.

Het HILO-model kan worden toegepast bij het ontwerpen van lesmateriaal en instructie om ervoor te zorgen dat studenten geleidelijk complexere concepten en vaardigheden verwerven. Het model biedt een gestructureerde benadering die de aandacht vestigt op de opbouw van kennis en het ontwikkelen van cognitieve vaardigheden. Door het HILO-model toe te passen, kunnen instructeurs de leerervaringen van studenten effectiever maken en hun begrip en toepassing van concepten bevorderen.

Bij het toepassen van het HILO-model is het belangrijk om rekening te houden met de individuele behoeften en capaciteiten van de studenten. Differentiatie en aanpassing van de instructie zijn essentieel om ervoor te zorgen dat elke student op zijn eigen niveau kan leren en groeien. Instructeurs kunnen verschillende methoden en strategieën gebruiken om de overgang tussen de verschillende niveaus van het HILO-model soepel te laten verlopen. Enkele suggesties zijn onder meer:

  1. Duidelijke leerdoelen stellen: Identificeer de specifieke kennis en vaardigheden die studenten moeten verwerven op elk niveau van het HILO-model. Zorg ervoor dat de leerdoelen haalbaar en meetbaar zijn, zodat studenten hun vooruitgang kunnen volgen.

  2. Progressieve opbouw van complexiteit: Ontwerp het lesmateriaal en de instructie op een zodanige manier dat studenten stap voor stap worden uitgedaagd en geleidelijk aan complexere concepten en vaardigheden kunnen verwerven. Zorg voor een logische volgorde en bied voldoende oefening en herhaling om het begrip te versterken.

  3. Actieve betrokkenheid van studenten: Moedig studenten aan om actief deel te nemen aan het leerproces. Dit kan worden bereikt door middel van interactieve leermethoden, zoals groepsdiscussies, praktische oefeningen, casestudy’s en projecten. Door studenten de gelegenheid te geven om de geleerde concepten toe te passen en te oefenen, worden ze gestimuleerd om dieper na te denken en een dieper begrip te ontwikkelen.

  4. Feedback en evaluatie: Geef regelmatig feedback aan studenten over hun prestaties en begrip op elk niveau van het HILO-model. Dit kan individuele feedback zijn, peer-feedback of zelfevaluatie. Door feedback te geven, kunnen studenten hun sterke punten en zwakke punten identificeren en gericht werken aan het verbeteren van hun begrip en vaardigheden.

  5. Flexibiliteit en differentiatie: Pas de instructie aan op basis van de individuele behoeften en capaciteiten van studenten. Bied uitdagingen aan op maat van elke student en bied extra ondersteuning of verrijkingsmateriaal waar nodig. Dit kan betekenen dat sommige studenten sneller door de niveaus van het HILO-model gaan, terwijl anderen meer tijd nodig hebben om concepten te begrijpen en toe te passen.

Kanttekening

Hoewel het model nuttig is bij het ontwerpen van effectieve instructie, kunnen er ook kanttekeningen worden geplaatst:

  1. Complexiteit: Het HILO-model kan vrij complex zijn vanwege de nadruk op het analyseren van verschillende niveaus van leeruitkomsten en het ontwerpen van specifieke instructiestappen voor elk niveau. Dit kan de implementatie en het gebruik van het model bemoeilijken, vooral voor minder ervaren ontwerpers.
  2. Nadruk op cognitieve processen: Het HILO-model legt voornamelijk de nadruk op cognitieve processen, zoals het verwerven van kennis en het oplossen van problemen. Hoewel dit belangrijke aspecten van leren zijn, kunnen andere aspecten, zoals affectieve en sociale processen, minder aandacht krijgen in het model. Hierdoor kan het model minder geschikt zijn voor het ontwerpen van instructie die gericht is op het ontwikkelen van attitudes, waarden of sociale vaardigheden.
  3. Beperkte aandacht voor context: Het HILO-model plaatst minder nadruk op de context waarin het leren plaatsvindt. Het houdt zich voornamelijk bezig met de input (instructie) en de output (leerresultaten) van het leerproces, maar besteedt minder aandacht aan de specifieke contextuele factoren die van invloed kunnen zijn op het leren. Hierdoor kan het model minder relevant zijn bij het ontwerpen van instructie voor complexe, authentieke situaties.
  4. Lineaire benadering: Het HILO-model volgt een lineaire benadering, waarbij de instructiestappen sequentieel worden gevolgd volgens een hiërarchie van leeruitkomsten. Dit kan beperkend zijn, omdat het geen rekening houdt met de interacties en feedbackloops die kunnen optreden tussen verschillende leeruitkomsten en instructiestappen. Het kan ook minder flexibel zijn bij het omgaan met verschillende leerstijlen, behoeften en tempo’s van lerenden.

Hoewel het HILO-model waardevol kan zijn als een richtlijn voor instructieontwerp, is het belangrijk om het kritisch te evalueren en aan te vullen met andere modellen en benaderingen om aan de diverse behoeften en complexiteiten van het leerproces te voldoen.

LITERATUUR

  1. Gagné, R. M. (1985). The Conditions of Learning and Theory of Instruction. Holt, Rinehart & Winston.
  2. Gagné, R. M., Briggs, L. J., & Wager, W. W. (1992). Principles of Instructional Design. Wadsworth Publishing.
  3. Gagné, R. M. (1997). The Cognitive Psychology of School Learning. Addison-Wesley.
  4. Smith, P. L., & Ragan, T. J. (2004). Instructional Design. John Wiley & Sons.
Deel dit artikel

Over de auteur

Redactie

Voor vragen kunt u contact opnemen met de redactie via info[at]managementplatform.nl of bel +(31)6-57912496.

Hebt u inhoudelijke vragen en/of zoekt u ondersteuning bij een organisatievraagstuk?
Neem ook dan gerust contact met ons op. Een team van adviseurs staat u voor u klaar.

Reageer op dit bericht

Klik hier om een reactie achter te laten