Change management Communicatie HRM Leiderschap Modellen

Interpersoonlijk Circumplex Model (ICM)

Inzicht in interpersoonlijk gedrag is van groot belang binnen psychologie, coaching en organisatieontwikkeling. Een van de invloedrijkste modellen op dit gebied betreft het Interpersoonlijk Circumplex Model (ICM) van Timothy Leary (1957). Het model biedt een raamwerk om gedrag tussen mensen systematisch te analyseren en te begrijpen.
Leary’s model wordt breed toegepast in psychotherapie, leiderschapsontwikkeling en communicatieanalyse.
In dit artikel worden de fundamenten van het model weergegeven, het model zelf alsook kanttekeningen die bij het model kunnen worden geplaatst. 

Fundamenten van het model

Het Interpersoonlijk Circumplex Model van Leary is ontwikkeld in de jaren 1950 en presenteert een circulair gedragsmodel dat interpersoonlijke gedragsstijlen ordent op grond  van twee hoofddimensies: dominantie vs. submissie (boven-onder) en affiliatie vs. vijandigheid (samen-tegen). Deze twee assen kruisen elkaar en verdelen de cirkel in acht hoofdsegmenten van interpersoonlijk gedrag (Leary, 1957).

Cirkel in acht hoofdsegmenten van interpersoonlijk gedrag

De verticale as representeert de machtsdimensie: gedrag varieert van dominant, leidend en controlerend aan de bovenkant, tot onderdanig, volgend en passief aan de onderkant. De horizontale as geeft de sociale gerichtheid weer: gedrag aan de rechterkant is coöperatief, vriendelijk en verbindend, terwijl gedrag aan de linkerkant vijandig, kritisch of afwijzend is (Kiesler, 1983; Wiggins, 1991). De genoemde twee dimensies genereren samen acht gedragssegmenten of interpersoonlijke stijlen, waaronder:

  • Leidend (dominant & vriendelijk)
  • Helpend (volgend & vriendelijk)
  • Afhankelijk (submissief & meewerkend)
  • Teruggetrokken (submissief & vijandig)
  • Opstandig (dominant & vijandig)
  • Competitief, enz.

Het model is circumplex van aard, inhoudende dat de gedragingen vloeiend in elkaar overlopen en continu variëren in sterkte en vorm. De nabijheid in de cirkel duidt op gedragsverwantschap; tegenovergestelde segmenten zijn complementair of conflictueus (Kiesler, 1996).

Psychologische werking en het principe van complementariteit

Een fundamenteel uitgangspunt van Leary’s model, en hier is de waarde van het model in gelegen, betreft het principe van interpersoonlijke complementariteit. Gedrag van de een lokt vaak voorspelbaar gedrag van de ander uit. Dominantie nodigt uit tot onderwerping; vriendelijkheid tot samenwerking. Deze wederkerige interactie verklaart waarom gedragspatronen zich kunnen bestendigen of escaleren (Kiesler, 1996).

In psychotherapie wordt dit mechanisme ingezet om vastgeroeste gedragspatronen te analyseren. Bijvoorbeeld: een cliënt die zich afhankelijk en onderdanig opstelt, roept vaak overnemend gedrag op bij de therapeut. Dit kan worden doorbroken door het bewust veranderen van de positionering binnen het circumplex — bijvoorbeeld door assertiever gedrag aan te leren, wat op zijn beurt ander gedrag oproept in de omgeving (Carson, 1969).

Het model is bovendien situatief toepasbaar in verschillende contexten: in werkrelaties, gezinsdynamieken en leiderschap. Een manager die zich positioneert als ‘leidend en warm’ zal doorgaans een coöperatieve houding oproepen, terwijl een autoritaire leider eerder weerstand of passiviteit kan oproepen (Locke, 2000).

Psychometrische en methodologische ontwikkeling

Leary’s oorspronkelijke model was vooral klinisch en beschrijvend van aard. In de decennia daarna hebben onderzoekers zoals Jerry Wiggins en David Kiesler het model verder ontwikkeld en voorzien van empirische meetinstrumenten, zoals de Interpersonal Adjective Scales (IAS) en het Structural Analysis of Social Behavior (SASB)-model (Wiggins, 1995; Kiesler, 1996). Deze instrumenten maken het mogelijk om interpersoonlijke trekken en gedragsprofielen betrouwbaar te meten en te vergelijken, zowel in klinische als niet-klinische populaties.

Welke kanttekeningen kunnen bij het model worden geplaatst?

Hoewel Leary’s model breed is ingezet en gewaardeerd vanwege de visuele eenvoud en toepasbaarheid, zijn er ook enkele kanttekeningen te plaatsen:

  • De eerste kanttekening die geplaatst kan worden betreft de beperkte culturele toepasbaarheid. Het model is oorspronkelijk ontwikkeld in – en vanuit- een ‘westers paradigma’ alsook in een therapeutische context. Onderzoek wijst erop dat in collectieve culturen, zoals in veel Aziatische landen, de expressie van dominantie of conflict anders geïnterpreteerd wordt. Het model is derhalve niet universeel cultureel neutraal (Church, Katigbak & del Prado, 2007).
  • Ten tweede bestaat er kritiek op de reductionistische tweedimensionaliteit van het model. Hoewel het circumplex rijk is in beschrijvende kracht, reduceert het complex menselijk gedrag tot slechts twee assen. Latere modellen, zoals de Interpersonal Adjective Scales (IAS) van Wiggins (1991), trachten dit te verrijken door psychometrische precisie, maar blijven toch deels gebonden aan deze basisstructuur.
  • Een derde punt betreft de situationaliteit van gedrag. Het ICM neigt naar een relatief stabiel gedragspatroon, terwijl gedrag in werkelijkheid situationeel en contextafhankelijk is. In een professionele context kan iemand bijvoorbeeld dominant zijn, terwijl diezelfde persoon in privésituaties onderdanig is (Locke, 2000).
  • Tot slot stellen critici vragen bij de empirische validatie van het model. Hoewel veel therapeutische toepassingen anekdotisch overtuigend zijn, is systematisch empirisch bewijs voor de effectiviteit van interventies op basis van het circumplex beperkt (Kiesler, 1996). Ook wordt op dieperliggende waarden niet ingegaan (Katharsis Academy, 2025). 

Conclusie

Het Interpersoonlijk Circumplex Model van Leary biedt een krachtig en elegant raamwerk voor het analyseren van interpersoonlijk gedrag. Door gedrag te positioneren langs de dimensies van dominantie en affiliatie maakt het model complexe sociale interacties inzichtelijk en bespreekbaar. De kracht van het model is gelegen in de visuele eenvoud, de wederkerige logica van gedrag en de brede toepasbaarheid in therapie, coaching en organisatieontwikkeling.

Tegelijkertijd vereist het gebruik van het model nuance. Culturele context, situationele factoren en individuele verschillen moeten in ogenschouw worden genomen. In wetenschappelijke zin vormt het model een solide basis voor het begrijpen van interpersoonlijke dynamiek, mits toegepast als analytisch hulpmiddel in plaats van als rigide classificatiesysteem.

LITERATUUR

  1. Carson, R. C. (1969). Interaction concepts of personality. Aldine Publishing.
  2. Church, A. T., Katigbak, M. S., & del Prado, A. M. (2007). Implicit theories and folk conceptualizations of personality structure in Filipino culture. Journal of Personality and Social Psychology, 93(5), 845–861. 
  3. Kiesler, D. J. (1983). The 1982 Interpersonal Circle: A taxonomy for complementarity in human transactions. Psychological Review, 90(3), 185–214. 
  4. Kiesler, D. J. (1996). Contemporary interpersonal theory and research: Personality, psychopathology, and psychotherapy. John Wiley & Sons.
  5. Leary, T. (1957). Interpersonal diagnosis of personality: A functional theory and methodology for personality evaluation. Ronald Press.
  6. Locke, K. D. (2000). Circumplex scales of interpersonal values: Reliability, validity, and applicability to interpersonal problems and personality disorders. Journal of Personality Assessment, 75(2), 249–267. 
  7. Wiggins, J. S. (1991). Agency and communion as conceptual coordinates for the understanding and measurement of interpersonal behavior. In W. Grove & D. Cicchetti (Eds.), Thinking clearly about psychology: Essays in honor of Paul Meehl (Vol. 1, pp. 89–113). University of Minnesota Press.
  8. Wiggins, J. S. (1995). Interpersonal Adjective Scales: Professional manual. Psychological Assessment Resources.
Deel dit artikel

Over de auteur

Redactie

Voor vragen kunt u contact opnemen met de redactie via info[at]managementplatform.nl of bel +(31)6-57912496.

Reageer op dit bericht

Klik hier om een reactie achter te laten

error: