De theorie van Fiedler heeft inzichtelijk gemaakt dat leiderschap een complex fenomeen is.
House (1973) brengt meer complexiteit aan in vergelijking tot Fiedler, middels zijn Pad-doeltheorie, door ook de kenmerken van ondergeschikten te betrekken. In essentie beweert de theorie van House dat ondergeschikten gunstig op een leider reageren wanneer de leider ondergeschikten ondersteunt in het bereiken van hun doelen door op diverse paden te wijzen die leiden naar de verwezenlijking van de doelen. Concreter gesteld: wanneer de leider de taken verduidelijkt en eventuele obstakels wegneemt, dan zullen ondergeschikten merken dat hun inspanningen zullen leiden tot betere prestaties en deze tevens worden beloond. Ten gevolge van voorgenoemde zullen ondergeschikten derhalve beter presteren en meer tevredenheid op het werk ervaren.
De vraag die ontstaat is hoe de leiden dient op te treden om dit te realiseren. Dit is echter afhankelijk van het gedrag van de leider in combinatie met de kenmerken van de ondergeschikten en werkomstandigheden. De leider heeft grofweg gesteld vier leiderschapsstijlen ter beschikking welke elkaar niet uitsluiten. De leider kan derhalve van de ene naar de andere leiderschapsstijl switchen. Effectieve leiders behoren volgens House de flexibiliteit daartoe te kunnen opbrengen. De genoemde leiderschapsstijlen betreffen:
- Instrumenteel directief leiderschap.
Dit betreft een benadering welke gericht is op het verschaffen van directe aanwijzingen, werkschema’s en regels. - Ondersteunend leiderschap.
Dit betreft de stijl die goede relaties met de ondergeschikten benadrukt, waarbij voornamelijk aandacht wordt geschonken aan de behoeftes van de ondergeschikten. - Participerend leiderschap.
Dit betreft de benadering waarbij de leider ondergeschikten raadpleegt en hen laat deelnemen in de besluitvorming. - Prestatiegericht leiderschap.
Dit betreft de benadering waarbij uitdagen doelen worden gesteld en verbeteringen in de prestaties nageleefd worden.
De keuze om de motivatie van de medewerker te verhogen, hangt in sterke mate van de medewerker af. Onbekwame werknemers hebben doorgaans meer behoefte aan instrumenteel directief leiderschap, terwijl bekwame medewerkers meer gebaar zijn bij een participerende vorm van leiderschap. Ondersteunend leiderschap zal sterk aansluiten bij sociaal ingestelde werknemers. Werknemers met een sterke prestatiemotivatie zullen daarentegen meer behoefte hebben aan prestatiegericht leiderschap.
Voorts is het ook afhankelijk van de feitelijke werksituatie. Een ongestructureerde werksituatie waarbij medewerkers niet kunnen terugvallen op routine, vraagt veelal om instrumenteel leiderschap, daar sturing en verheldering noodzakelijk zijn. Bij creatieve en complexe taken zal een participatief leiderschap effectiever zijn.
Onderstaand wordt de Pad-doeltheorie samengevat weergegeven.
LITERATUUR
House, R. J., & Mitchell, T. R. (1975). Path-goal theory of leadership (No. TR-75-67). University of Washington Department of Psychology.
Reageer op dit bericht